Struktuur en genese, 1990 (vol.3)

Struktuur en genese, 1990 (vol.3)

Inhoudsopgave
Ewald Vervaet, Jean Piaget (1896-1980) en de genetische epistemologie, p.3-29.
Ewald Vervaet, Pseudo-isochromatische kleurenblindheidsproeven – I, p.30-39.

—————

Samenvatting van ‘Jean Piaget (1896-1980) en de genetische epistemologie’:
In deel 1 worden beschreven:
– Piagets adolescentiejaren: eerste wetenschappelijke belangstelling; loskoming van religie en filosofie;
– zijn eerste onderzoekingen: proefschrift over weekdieren; werk in Bleulers psychiatrische kliniek in Zürich; standaardiseren van een test bij Simon in Parijs en zijn omslag daarbij naar het onderzoek per kind;
– het begin van zijn wetenschappelijke loopbaan: diverse hoogleraarschappen, met name in Genève; onderzoek naar objectpermanentie;
– zijn wetenschappelijke werk in de jaren ’30: strukturen; conservatie- en seriatieproeven; verband van de ontwikkelingspsychologie met de prehistorie en de geschiedenis van de wetenschap;
– zijn wetenschappelijke werk in de jaren ’40 en ’50: onderzoek naar het waarnemen, naar ’tijd’ en ‘snelheid’; zijn eerste epistemologische boek, in 1950; interdisciplinair onderzoek; aandacht voor psychologische functies als geheugen en onderricht.
In deel 2 volgen:
– Piagets boek Le structuralisme (1968) dat te lezen is als een integratie van de wetenschappen vanuit de vorm van kennis;
– Piagets weergave in Épistémogie génétique (1970) van zijn ontwikkelingpsychologische theorie in zes fasen (sensorimotorisch, preconceptueel pre-operationeel, semilogisch pre-operationeel, enkelvoudig concreet-operationeel, samengesteld concreet-operationeel, formeel-operationeel) en toepassing op klassieke kentheoretische vraagstellingen;
– kritiek van en onbegrip bij medepsychologen en weerlegging van die kritiek; bijvoorbeeld, Piagets werk zou beperkt zijn omdat het niet over taalverwerving en de persoonlijkheidsontwikkeling gaat, maar Piagets vraagstelling was epistemologisch van aard;
– de rol van verklaren bij Piaget in het bijzonder en in de wetenschap in het algemeen en herinterpretatie van het assimilatie-accommodatie-schema naar de onderzoekscyclus;
– de plaats van de empirie en de status van reken- en wiskundige exactheid bij Piaget in het bijzonder en in de wetenschap in het algemeen;
– de verhouding van Piagets werk tot de psychometrie, tot de leertheorieën en tot de psychoanalyse;
– de grote erkenning die Piagets werk heeft gekregen (eredoctoraten, wetenschappelijke prijzen, lidmaatschap van talrijke wetenschappelijke academies) en een beschouwing van de toekomst van Piagets benadering in psychologie en kenleer.

Klik hier voor een volledige weergave van ‘Jean Piaget (1896-1980) en de genetische epistemologie’.

Om terug te gaan naar de inhoudsopgave van alle afleveringen van Struktuur en genese klikt u hier.

—————

Samenvatting van ‘Pseudo-isochromatische kleurenblindheidsproeven – I’:
De onderzoekscyclus wordt nagetrokken voor pseudo-isochromatische (‘in schijn (maar voor een kleurenblinde in werkelijkheid) dezelfde kleur hebbende’) kleurenblindheidsproeven. Die cyclus bestaat uit drie stappen:
a. Tegenover een houdbaar geacht kader als ‘Iedereen neemt kleuren op dezelfde wijze waar’ wordt men verrast, bijvoorbeeld door ‘Ik blijk roze anders te zien dan de meeste mensen’.
b. Die verrassing tracht men te verklaren, namelijk door ze in een verhelderende samenhang te plaatsen zoals ‘In mijn oogbol zit een gekleurd medium’ of ‘Er zijn drie basiskleuren maar voor één ervan faalt mijn gewaarwordingssysteem’.
c. Bij natrekking van een verklaringspoging besluit men tot ‘verworpen’ of ‘aanvaard’. Bij verwerping zoekt men een andere verklaringspoging. Bij aanvaarding gaat de verklaringspoging als houdbaar kader fungeren, waartegenover zich vroeg of laat een nieuwe verrassing voordoet (a’), die om een verklaring vraagt (b’), enzovoort. Ook worden praktische toepassingen dan mogelijk.
De eerste melding van kleurenblindheid is van 1684: de Engelse oogarts Turberville schrijft over een jongedame onder meer dat ze ‘zeer goed kon zien, maar geen andere kleuren dan zwart en wit’. De eerste uitvoerige beschrijving van kleurenblindheid stamt uit 1777 en is van de Engelse oogarts Huddart. Twee broers ‘konden geen kleuren onderscheiden’. De ene had als kind al gemerkt dat ‘andere mensen iets in voorwerpen zagen, dat hij niet kon zien’. De eerste verklaringspoging voor kleurenblindheid is van de Engelsman Dalton (1766-1844) in 1794 (gepubliceerd in 1798). Hij verklaart zijn eigen kleurenblindheid vanuit een gekleurd in plaats van kleurloos vocht in zijn oogbollen. Om die verklaringspoging na te laten trekken laat hij in zijn testament opnemen dat zijn ogen na zijn dood onderzocht moeten worden. De sectieverrichtende arts ontdekt echter geen bijzondere kleur aan Daltons ‘glasachtige lichamen’. Daltons verklaringspoging wordt dus 50 jaar na opwerping verworpen.
De eerste psychofysiologische verklaringspoging voor kleurenblindheid is van de Duitser Goethe (1749-1832). Vanaf 1798 is hij van mening dat mensen die oranje (‘geelrood’) en groen door elkaar gooien, ongevoelig zijn voor blauw. Vandaar dat hij kleurenblindheid ‘blauwblindheid’ noemt. Hij trekt deze theorie in het najaar van 1798 na met zijn vriend Schiller en acht haar op beperkte maar goede gronden houdbaar – de eerste kleurenblindheidsproef van de geschiedenis is een feit. Ook stelt hij ter verklaring van andere kleurverschijnselen zijn dialectische kleurentheorie op.
Goethes kleurentheorie krijgt een vervolg met name in de theorie van de tegenkleuren van de Duitser Hering (1834-1918). Op grond van deze theorie ontwerpt de Duitser Stilling (1842-1915) in 1883 de eerste pseudo-isochromatische kleurenblindheidsproeven. Daarin zijn voor kleurenblinden blauw en geel elkaars verwisselingskleuren. Hetzelfde geldt voor rood en groen, voor oranje en blauwachtig groen en voor purper en geelachtig groen. In Stillings platen verdwijnt voor een kleurenblinde een figuur die voor een niet-kleurenblinde zichtbaar is. Een belangrijke verbetering hierop is van de Japanner Ishihara (1879-1963). In zijn pseudo-isochromatische platen van 1917 verdwijnt niet slechts een figuur, maar verschijnt er voor de kleurenblinde ook een figuur die voor een niet-kleurenblinde onzichtbaar blijft. Hij bereikt dit door het pseudo-isochromatische principe twee maal toe te passen: één maal bij het laten verdwijnen van de ene figuur en één maal bij het laten verschijnen van de andere. In een kleurenblindheidsplaat van Hertel van 1936 bijvoorbeeld lezen niet-kleurenblinden ‘CH’, terwijl rood-groen-blinden er ’31’ in zien.

Wilt u meer informatie over dit artikel? Schrijft u dan aan info@stichtinghistos.nl.

Om terug te gaan naar de inhoudsopgave van alle afleveringen van Struktuur en genese klikt u hier.

—————————————————————————————

Laatste bewerking van deze webpagina: 30 augustus 2017