Persbericht van 26 mei 2010

Persbericht van 26 mei 2010

PERSBERICHT

De Onderwijsraad wil de kleuterperiode uitbreiden; zie https://www.onderwijsraad.nl/upload/documents/publicaties/volledig/naar-een-nieuwe-kleuterperiode.pdf en https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2010/naar-een-nieuwe-kleuterperiode-in-de-basisschool/item334.

In het licht van mijn ontwikkelingspsychologische onderzoek zitten hier veel haken en ogen aan. Ik bepleit dan ook:
Eerst de kleuterperiode (gemiddeld 4,5-6,5 jaar) in het huidige basisonderwijs weer tot zijn recht laten komen. En dan bekijken hoe we peuters (gemiddeld 3-4,5 jaar) eventueel beter kunnen bedienen dan nu op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen het geval is.

Daar heb ik de volgende argumenten bij:

  1. De kleuter en het kleuteronderwijs zijn door de wet op het basisonderwijs, die in 1985 is ingegaan, feitelijk ‘afgeschaft’. Daar dient nog heel veel reparatiewerk voor te geschieden alvorens het zinvol is om de voorschoolse periode uit te breiden. Aan de meeste Pabo’s wordt nu weinig tot niets aan kleuters gedaan. Ik zou zeggen: begin hier eerst mee; pas als de kennis over kleuters weer op orde is, zouden we aan uitbreiding kunnen denken.
  2. De kleuterperiode loopt gemiddeld tussen 4,5 en 6,5 jaar. In feite beginnen kinderen nu al te vroeg aan de basisschool. Groep 1 begint immers met 4 jaar, terwijl een kind pas schoolrijp is vanaf gemiddeld 6,5 jaar. De term ‘uitbreiding van de kleuterperiode’ is daarom vreemd en enigszins onkundig, omdat een kind vóór gemiddeld 4,5 jaar peuter is (en geen kleuter). Het cruciale verschil tussen een peuter en een kleuter is dat een peuter louter concreet-feitelijk functioneert en een kleuter al over abstract-logische kaders beschikt. Een peuter beantwoordt de vraag ‘Wat is het langste woord: “koe” of “lieveheersbeestje”?’ met ‘”Koe”! Want die is veel groter dan een lieveheersbeestje’. Een kleuter antwoordt hier: ‘”Lieveheersbeestje”.
  3. Allerlei pogingen tot nu toe om het VVE (‘voor- en vroegschoolse educatie’) op te krikken zijn – alle verbale loftuitingen ten spijt – op niets uitgelopen. De reden is deels politiek van aard (anderstalige ouders blijven thuis die andere taal spreken), deel sociaal-economisch van aard (het is bekend dat kinderen van lageropgeleiden veel minder profiteren van allerlei stimuleringsprogramma’s dan die van hogeropgeleiden, mede omdat lageropgeleiden leren en dergelijke nu eenmaal niet belangrijk genoeg vinden) en deels ontwikkelingspsychologisch van aard (men geeft een aanbod waar het kind neurologisch en psychologisch niet aan toe is; zie letterkennis in de huidige groepen 1 en 2).
  4. Indien Nederland zou kiezen voor de sociaal-pedagogische benadering van het voorschoolse kind (zoals in Skandinavië), dan zou voor zo’n uitbreiding wellicht nog wel wat te zeggen zijn, maar Nederland zit op de lijn van de cognitief-educatieve benadering (zoals in de VS) en die werkt nu eenmaal niet bij kinderen die ergens niet aan toe zijn.

Graag geef ik u hier meer informatie over.
Ik hoop dat u me in staat zult stellen mijn standpunt toe te lichten.

Met vriendelijke groeten,

dr. Ewald Vervaet

P.S. Ik ben schrijver van onder meer ‘Naar school; psychologie van 3 tot 8’ (2007; vierde druk) en ‘Het raadsel intelligentie; wat kan jouw kind tussen 0 en 8?’ (2010).