Reactie van Ewald Vervaet op ‘Kleuters in de knel?’ van Anneke Smits en Erna van Koeven (Windesheim, Zwolle); 29 januari 2017.
Het internetartikel van Smits en Van Koeven (voortaan S&VK) bevat een aantal juiste vaststellingen (zoals dat men gebrand is op ‘ontdekkend leren lezen’), maar vooral veel onhoudbare opmerkingen. Voor ik daar kort op in ga, wil ik eerst vaststellen dat S&VK net als alle kleuterleerkrachten en ikzelf slachtoffer zijn van eenzelfde geschiedenis. Deze gaat terug naar 1929, toen Kohnstamm de theorie van de opvoedbaarheid van het kind in Nederland introduceerde, en 1946, toen Langeveld zijn theorie van de ontwikkelbaarheid van het kind institutionaliseerde in het Pedagogisch Instituut. Daar zijn de eerste generaties hoogleraren ontwikkelingspsychologie, opvoedkunde en onderwijskunde uit voortgekomen waarvan S&VK indirect weer leerlingen zijn. Deel van die geschiedenis was de integratie van kleuter- en lagere school tot basisschool in 1985. Ook werd rond 1970 Vygotskij’s leer van de zone van de naaste ontwikkeling (voortaan ZNO) in Nederland geïntroduceerd. Die daarna zou uitgroeien tot de kern van het Nederlandse onderwijsbeleid.
Het kind zou opvoedbaar, ontwikkelbaar of bóven zijn ontwikkelingsnivo (namelijk in zijn ZNO) leerbaar zijn – ongeacht of het daar in zijn ‘zone van de actuele ontwikkeling’ aan toe zou zijn.
Door al deze ‘baarheden’ loopt één rode draad: onvolledige, gebrekkige en foute informatie over Piagets theorie en over de psychologische ontwikkeling van het kind (stichtinghistos.nl/artikelen/jean-piaget).
Ook S&VK’s artikel geeft blijk van die onbekendheid met de psychologische ontwikkeling: lezen zou geen ontwikkelingspsychologisch verschijnsel zijn; leesrijpheid zou niet bestaan. Ik verwijt S&VK die onbekendheid niet, want hun docenten hebben hen geen houdbare kennis over de psychologische ontwikkeling bijgebracht aangezien ze die zelf ook niet hebben geleerd; en zo terug tot Langevelds Pedagogisch Instituut van 1946.
S&VK behoren tot slachtoffers van die geschiedenis evenals pabo-studenten. Veel kleuters zouden ook slachtoffer zijn als er niet duizenden goede kleuterleerkrachten zouden zijn die pas afgestudeerde pabo-studenten alsnog kennis bijbrengen over de psychologische ontwikkeling. Wat mezelf betreft: sedert 1981 heb ik, op een gastdocentschap aan de Universiteit van Amsterdam na, geen kans gekregen om les te geven in het reguliere onderwijs en zijn mijn onderzoekingen uit eigen middelen bekostigd.
Ik nodig S&VK uit om mijn boek Basisonderwijs zonder basis / Basisonderwijs met basis (BZB/BMB) te lezen en te proberen de hoofdstukken over ZNO inhoudelijk te weerleggen. Dat geldt ook voor het hoofdstuk over meerkeuzetoetsen en andere tests – dit zijn toetsen waar slechts uit komt hoeveel procent een kind van een gemiddelde afwijkt. Ik verzoek hen om zakelijke en inhoudelijke kritiek, daar waar ik zelf zakelijk en inhoudelijk kritiek heb geformuleerd. Het moet niet worden gezien als een persoonlijke aanval op wie of wat dan ook. We zijn alle drie gepromoveerd en, weliswaar met verschillende inzichten, lid van eenzelfde wetenschappelijke gemeenschap.
Dan toch een paar misverstanden. Ik beperk me tot vier, maar desgewenst ga ik op elk ander punt in.
S&VK schrijven: ‘Lezen is […] niet ontwikkelingspsychologisch maar cultureel bepaald’. In werkelijkheid staat daar de kern van ons verschil in inzicht: zij staan in de traditie van ‘ontwikkelbaarheid’ die teruggaat naar het Pedagogisch Instituut van 1946 en ik pas in de traditie van onderzoek van Baldwin (1861-1934) en Piaget (1896-1980). Het is een klassieke situatie van twee benaderingen die haaks op elkaar staan. Zo’n situatie is alleen op te lossen als beide partijen aan beide benaderingen dezelfde aandacht geven. Ik heb dat in BZB proberen te doen en acht op feitelijke gronden de traditie van ‘ontwikkelbaarheid’ onhoudbaar. Ik nodig S&VK uit om ook beide het volle pond te geven. Dat kan door bijvoorbeeld kinderen tussen 3 en 8 jaar te vragen enkele namen en woorden op te schrijven (zonder hulp!). Zij zullen dan zien dat er vier soorten schrijfwijzen zijn: vrijvormig schrijven, eigenfiguurlijk schrijven, spiegelbeeldig schrijven en conventioneel schrijven (zie de afbeeldingen 1-4 op www.wsk-kleuteronderwijs.nl/doelstelling/). Omgekeerd, van lezen en schrijven zijn slechts de lettertekens cultureel bepaald; zie onze ‘A’, ‘B’, ‘C’ enzovoort, ‘ا’, ‘ب’, ‘ت’ enzovoort van het Arabisch, ก, ข, ฃ enzovoort van het Thai, enzovoort. Tot slot, in hun blog ‘Kleuters die al kunnen lezen’ van 2 april 2015 (geletterdheidenschoolsucces.blogspot.nl/search?updated-min=2015-01-01T00:00:00%2B01:00&updated-max=2016-01-01T00:00:00%2B01:00&max-results=7) schrijven ze over Ehri’s fasen, over ‘neurologische rijping’ en ‘omdat hun hersenen al rijp zijn’. Het lijkt me dat dat in strijd is met hun bewering ‘Leesrijpheid bestaat niet’.
S&VK schrijven: ‘[Vervaet] pleit voor de terugkeer van “het oude kleuteronderwijs”’. In werkelijkheid bepleit de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK), waar ik lid van ben, het herstel van het beginsel dat de kleuter óp zijn ontwikkelingsnivo wordt aangesproken (zoals volgens de Wet op het Kleuteronderwijs van 1955) en niet erbóven (zoals in ZNO-onderwijs), maar wel met de middelen van nú.
S&VK schrijven: ‘Vervaet is mede-initiatiefnemer van het Zwartboek Kleuters in de knel’. In werkelijkheid is het boek tot stand gekomen door een initiatief van Elly Dienske. Ze verdient daar alle lof voor! Ik was slechts bij de aanbieding ervan aan de Tweede Kamer en ik ervaar dit nog steeds als een voorrecht (stichtinghistos.nl/wp-content/uploads/2017/02/rtlxl-kleuters-in-de-knel.mp4).
S&VK schrijven; ‘[…] we kunnen onze [stellige] beweringen onderbouwen. Dat doet Vervaet niet’. In werkelijkheid onderbouw ik al mijn beweringen over de psychologische ontwikkeling van het kind met onderzoek en feiten. Ik verwijs slechts naar mijn proefschrift Strukturalistische verkenningen in kennisleer en persoonlijkheidsleer, naar mijn publieksboek Naar school, naar het eerdergenoemde BZB/BMB en naar de literatuurlijsten in alle drie. Anders dan S&VK beweren, baseer ik me dus wel op ‘hedendaagse onderzoeksevidentie’. Omgekeerd, zij onderbouwen hun beweringen niet met feiten waar zij naar kunnen verwijzen. Ook Kees Vernooy, die zij noemen, doet dat niet: hij heeft nooit met feiten aangetoond dat de psychologische ontwikkeling niet zou bestaan dan wel terecht genegeerd zou kunnen worden.