Gedachtewisseling 7 Dobber en Van der Veen 3

Vervaet, 20 oktober 2019

Amsterdam, 20 oktober 2019,

Geachte mevrouw Dobber en geachte heer Van der Veen,
Waarde collega’s,

Dank voor uw internetartikel dat iemand me onlangs onder mijn aandacht bracht.

Op 10 oktober heb ik een open brief aan Van Oers geschreven; klik hier. Die open brief had ik goeddeels ook aan u beiden kunnen schrijven aangezien u alle drie Vygotskijaan bent: de eerste van u is directeur/eigenaar van De Activiteit (doorklik werkte wel op 20 oktober 2019 maar niet meer op 28 december 2019) en de tweede voorzitter van de Vygotskij Stichting.
   In aanvulling op de open brief heb ik drie opmerkingen.

1. U schrijft: ‘volstrekt onduidelijk wat Vervaet precies bedoelt met “schoolrijpheid”’.
    Gewoonlijk schrijf ik over leesrijpheid. En dat begrip is volkomen duidelijk; zie de open brief, 3, c(i). Iets dergelijks geldt ook voor schrijfrijpheid en voor rekenrijpheid. Zo men wil, dan kan men een kind schoolrijp noemen als ze over deze drie en wellicht nog andere rijpheden beschikt.

2. U schrijft: ‘[volstrekt onduidelijk wat Vervaet precies bedoelt met “schoolrijpheid” en] welk bewijs hieraan ten grondslag ligt’.
   Over de empirische bewijsvoering voor het bestaan van ontwikkelingsfasen in het algemeen: zie de open brief, 2.
   Omgekeerd, voor het bestaan van de zone van de naaste ontwikkeling is mij geen enkele empirisch bewijs bekend; zie de open brief, 2, met name 2.3.

3. U schrijft: ‘Daarnaast is er in wetenschappelijke literatuur veel kritiek op het fasenmodel van ontwikkeling, gezien de grote variatie die er tussen kinderen bestaat’.
   Voor ‘Daarnaast […] ontwikkeling’: zie de open brief, 2.
   Wat betreft ‘gezien […] bestaat’ merk ik op dat dit een voorbeeld is van ‘niet goed zijn opgeleid in en ingelicht zijn over de psychologische ontwikkeling van het kind langs elkaar opvolgende psychologische structuren in het algemeen en over de status en inhoud van Piagets theorie in het bijzonder’ (open brief, 4). Die variatie is namelijk volstrekt niet van belang: het gaat om de volgorde in de psychologische structuren, in dit geval: ‘… –> eenzijdige concreet-feitelijke verbanden (fase 11) –> tweezijdige concreet-feitelijke verbanden (fase 12) –> eenzijdige abstract-logische verbanden (fase 13) –> tweezijdige abstract-logische verbanden (fase 14) –> …’. Zo ken ik een meisje dat al met 4;5 leesrijp was (en ik hoor geregeld van kinderen die op nog jongere leeftijd leesrijp werden) maar ook een jongen die dat pas met 13;0 was.

Als u wilt dat ik op andere onderdelen van uw internetartikel inga, zal ik dat graag doen.

Alvast bedankt voor uw reactie en
   Met vriendelijke groeten,

Ewald Vervaet

cc: Opinieredactie Trouw, Stichting Histos, Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs

—————————————————————————————

Laatste bewerking van deze webpagina: 28 december 2019