reactie op komenskypost van 24 september 2020

Reactie op ‘Pleidooi voor meer aandacht van inspectie voor kwaliteit leesonderwijs’  

Ik las ‘Pleidooi voor meer aandacht van inspectie voor kwaliteit leesonderwijs’, waarin mijn naam enkele keren wordt genoemd.

1. Ik herken me zeer in Comenius’ gedachtes, onder meer in

De natuur overhaast zich niet, maar gaat langzaam voorwaarts: de vogel werpt eieren om ze snel uit te broeden, niet in het vuur, noch overvoert hij ze, om ze sneller groot te brengen met spijzen (want hij zou ze daardoor smoren), maar hij geeft hun het voedsel voor en na met behoedzaamheid en slechts zoveel als het zwakke verteringsvermogen kan verstouwen.

   Het soort onderwijs dat Comenius hier beeldend beschrijft, noem ik aansluitend of ontwikkelingvolgend.
   Ik vermoed dat Comenius zich meer zou herkennen in ontwikkelingvolgende aanpakken en programma’s zoals het onderwijs dat de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK) voorstaat, en mijn eigen Ontdekkend Leren Lezen (OLL) dan in trainingsaanpakken en -programma’s zoals Directe Instructie en Bouw! (zie ‘Directe instructie (DI)’, noot 63; een meer uitvoerige bespreking volgt).
   Ik ben benieuwd hoe Komenskypost hierover denkt.

2. U geeft een juiste weergave van het standpunt van de WSK, dat ook het mijne is (brief en korte verklaring).

3. U schrijft: ‘Algemeen geaccepteerd emperisch bewijs is bij Vervaet ver te zoeken’.

3a. Ik heb met feiten aangetoond, als psycholoog en als wis- en natuurkundige, dat er aan dat algemeen geaccepteerde empirische bewijs (zoals bijvoorbeeld in ‘op evidentie gebaseerde onderwijspraktijk’) ernstige haken en ogen zitten. Wie meent dat het tegendeel het geval is, nodig ik uit om dat – geheel volgens de wetenschappelijke grondhouding, die sommigen me lijken te ontzeggen (zie punt 4) – met feiten aan te tonen en niet slechts met woorden te beweren dat het niet klopt.
   Namelijk, ik werk volgens ‘opmerkelijk verschijnsel –> vermoeden –> feitelijke houdbaarheid –> toepassing’. Ook heb ik aangetoond dat Newtons zwaartekrachttheorie, kleurenblindheidsplaten, het periodiek systeem en nog veel meer vormen van houdbare kennis ook op die manier tot stand zijn gekomen. Zie bijvoorbeeld het jaarboek van Stichting Histos.

3b. Onder meer de inferentiële statistiek (gemiddeldes, standaardafwijkingen, correlatiecoëfficiënten), tests en andere psychometrische instrumenten en trainingen van kinderen in iets waar ze niet rijp voor zijn, zijn geen toepassingen van feitelijk houdbare theorieën die opmerkelijke verschijnselen verklaren. Ze dienen daarom afgewezen te worden; zie ‘Directe instructie (DI)’, §3.
   Op bovenstaande manier heb ik onder meer de ontwikkeling van het lezen onderzocht en toegepast in Ontdekkend Leren Lezen (OLL); zie onder meer ‘De genese van schrijven, lezen, tellen, rekenen en kloklezen’, Naar school en de handleidingen van Zo ontdek ik het lezen!.

4. U schrijft: ‘Van der Leij noemde hem dan ook op het eind van de middag een outliner die uiteraard mag vinden wat hij wil maar men moet goed begrijpen dat 99% van de wetenschap zijn opvattingen afwijst’.
   Dat is niet helemaal juist: Van der Leij zet mij weg als niet-wetenschapper. Hij benadrukt namelijk – en met klemtoon op ‘wetenschappers’: ‘dat wetenschappers het met elkaar eens zijn’.
   Van der Leij en ieder ander die meent dat ik niet wetenschappelijk te werk ga en hij/zij zelf wel, nodig ik uit om – geheel in de geest van de wetenschappelijke discussie met woord en weerwoord – aan te tonen dat ik niet wetenschappelijk werk én dat ‘algemeen geaccepteerd empirisch bewijs’ wel degelijk op feiten stoelt en niet, zoals ik beweer, op artefacten. Van der Leij en Vernooy hebben daar in een brief van 1 oktober 2020 een poging toe gedaan. In de daaropvolgende briefwisseling trekken ze vooralsnog aan het kortste eind. Zij hebben de WSK verzocht de briefwisseling openbaar te maken. Dit zal de WSK zeker doen, maar niet zonder zijn eigen commentaar.
   Een in dit verband interessante aanzet tot een gedachtewisseling hierover is op en via ‘Leesvaardigheid ontwikkelt zich bij kinderen van binnenuit’ te volgen.

5. U schrijft: ‘deels onhoorbare woordenwisseling tussen van der Leij en Vervaert’. De Tweede Kamer heeft dit gedeelte toegankelijk gemaakt; zie ‘Convocatie Hoorzitting / rondetafelgesprek Leesvaardigheid’ en ga naar ‘Addendum’.

6. U schrijft: ‘[Vervaet] wees op zijn doctorstitel als bewijs voor de wetenschappelijkheid van zijn beweringen’.
   Deze weergave klopt niet. Ik bestreed dat ik geen wetenschapper zou zijn: ‘Ik heb doctor voor mijn naam staan […]. U móét mij erkennen als uw gelijke’. Maar zie vooral wat ik in punt 3 hierboven heb geschreven over wetenschappelijkheid en algemeen geaccepteerd empirisch bewijs. En zie ook punt 4: Van der Leij en Vernooy kunnen hun wetenschappelijkheid laten zien door mijn beweringen met feiten te ontkrachten.

7. U schrijft: ‘De kritische opmerkingen van Vervaert over onderzoek van de erkend leesexpert Vernooy, die door ziekte verhinderd was, waren ongepast’.
   a. Of de erkenning van Vernooy als leesexpert terecht is, staat of valt met wat kort in punt 3 is aangestipt.
   b. Vernooy trekt in de briefwisseling vanaf 1 oktober 2020 aan het kortste eind; zie punt 4.
   c. Het rondetafelgesprek van de Tweede Kamer ging over leesvaardigheid zodat alle aspecten van leesvaardigheid ter tafel moesten kunnen komen, ongeacht iemands af- of aanwezigheid, ziekte of gezondheid of wat voor factor dan ook. Wetenschappelijke kritiek moet naar mijn wetenschapsopvatting altijd gegeven kunnen worden.
   d. Of iets ongepast is of niet, is een kwestie van smaak en staat – toch zeker als het feitelijk en zakelijk wordt gebracht – buiten een wetenschappelijke gedachtewisseling

Ewald Vervaet
Amsterdam, 6 januari 2021

—————————————————————————————

Laatste bewerking van deze webpagina: 6 januari 2021