Discussie over het positivisme

Discussie over het positivisme

Inhoudsopgave
1 Inleiding
2 Vervaets brief aan de KNAW van 28 april 2006
3 Vervaets brief aan de KNAW van 20 november 2006

1 Inleiding
Op 28 april 2006 heeft dr. Ewald Vervaet het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) verzocht een discussie te openen over het positivisme in het algemeen en over de positivistische psychologie in het bijzonder. Klikt u hier voor die brief.
Dat verzoek wordt begeleid door het artikel ‘Het positivisme en zijn ongeldigheid’. Klikt u hier voor dat artikel.

Vervaets verzoek wordt door zes hoogleraren aanbevolen en door 37 academici die geen hoogleraar zijn, ondersteund. Dat laatste geldt ook voor enkele belasting-betalende niet-academici. Klikt u hier voor beide brieven.
Als u Vervaets verzoek ook wilt ondersteunen, kunt u hem dat laten weten op ever524@kpnmail.nl.

In Trouw heeft een kort artikel gestaan, dat vooral gaat over enkele van de vele maatschappelijke consekwenties van het positivisme: ‘We slaan door in onze cijfergekte’. Klikt u hier voor dat artikel.
Aan het slot van dat artikel kunt u doorklikken naar het Trouw-artikel ‘Cijfers maken het leven niet veiliger’ van de criminoloog drs. Frans Kets over het positivisme bij de politie.

Naar aanleiding van de studiemiddag Positivistische psychologie: geslaagd of mislukt? van 8 november 2006 (klikt u hier voor meer informatie) heeft Vervaet een vervolg gegeven aan zijn brief van 28 april (en 11 mei). Klikt u hier voor die brief.

===o===

2 Vervaets brief aan de KNAW van 28 april 2006

Aan het bestuur van de Koninklijke Academie van Wetenschappen

Amsterdam, 28 april 2006,

Geachte,

Bij deze verzoek ik de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen een discussie te openen over de positivistische onderzoeksmethode in het algemeen en die in de psychologie in het bijzonder.

Na mijn studie natuurkunde heb ik psychologie gedaan. Tijdens die tweede studie werd op diverse colleges een positivistisch beeld van de natuurwetenschappen gegeven, dat me vreemd voorkwam. Volgens dit positivisme, waarin men onder meer met puntsschalen, correlatiecoëfficiënten en regressieanalyses werkt, komt kennis uit waarnemingen voort en dienen onderzoekers feiten in getallen te vatten om daar via formules nader aan te rekenen en aldus kennis te verkrijgen. Voorbeelden zijn de bepaling van iemands score in een IQ-test, in een persoonlijkheidsvragenlijst en in een meerkeuzetoets van het Cito.

Mijn proefschrift Strukturalistische verkenningen in kennisleer en persoonlijkheidsleer (1986) behandelt niet alleen de persoonlijkheid als zelfkennissysteem, maar ook de epistemologische en methodologische grondslag van de persoonlijkheidsleer. Het proefschrift beschrijft en demonstreert epistemologische en methodologische kwesties op empirische in plaats van louter beschouwende wijze. Dit gebeurt aan de hand van de geschiedenis van het denken over zwaartekrachtverschijnselen vanaf Atlas als drager van het hemelgewelf via Plato, Copernicus, Newton en vele anderen tot en met Einsteins algemene relativiteitstheorie. Na mijn promotie heb ik dat onderzoek voortgezet in verschillende studies, zoals die naar de spectraalanalyse (omdat een testconstructeur die met een IQ-test vergeleek) en kleurenblindheidsplaten (omdat testpsychologen die als geslaagde psychometrische tests duiden) en die naar de verschillende soorten statistiek in het algemeen en de statistische methode van het positivisme in het bijzonder.

Bijgaand artikel ‘Het positivisme en zijn ongeldigheid’ vat mijn bevindingen samen. Mijn drieledige conclusie luidt:

de stelling van het positivisme dat kennis uit waarnemingen voortkomt, is niet houdbaar; kennis wordt verworven door verklarend en toetsend te werk te gaan (§3, I);

de stelling van het positivisme dat feiten in getallen gevat dienen te worden, is niet houdbaar; zinvolle getallen vloeien voort uit houdbaar bevonden verklaringen (§3, II);

de statistische methode waarmee positivistische getalstoekenningen en berekeningen worden uitgevoerd, draagt niet bij aan kennisverwerving en is daar principieel ook niet toe in staat. (§4).

Daar komt bij dat de positivistische psychologie nog geen enkele van haar beloftes heeft vervuld. De definitie van intelligentie staat ook na 101 jaar tests nog op het niveau van ‘Intelligentie is wat deze IQ-test meet’. En de definitie van de persoonlijkheid staat ook na 54 jaar vragenlijsten nog op het niveau van ‘Persoonlijkheidsdimensie P is wat deze P-schaal meet’.

Mijn algehele conclusie luidt dan ook: ‘Tenzij positivisten alsnog […] de houdbaarheid van inductie, van vooropgezette getalsmatigheid en berekeningen en van de statistische methode aantonen […], dient het positivisme niet meer aan de universiteiten beoefend te worden en dienen positivistische onderzoeksprogramma’s óf […] te worden geherstructureerd […] óf van de universiteiten verwijderd te worden’.

Het is uiteraard heel wel mogelijk dat mijn kritiek op het positivisme niet houdbaar is. Het is mij en vele anderen de afgelopen vijfentwintig jaar echter overduidelijk gebleken dat het kader van de Nederlandse academische psychologie de discussie over het positivisme met oneigenlijke middelen ontwijkt, terwijl er naast het belang van de wetenschappelijke zuiverheid toch ook grote maatschappelijke belangen in het geding zijn.

Ik verzoek de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen daarom een discussie te openen over de positivistische onderzoeksmethode in het algemeen en die in de psychologie in het bijzonder. Daarbij wil ik u vragen in overweging te nemen dat er aan het positivisme niet alleen aspecten zitten die vakgebieden van uw Afdeling Letterkunde betreffen, maar ook aspecten die vakgebieden van uw Afdeling Natuurkunde betreffen.

Desgewenst doe ik u meer informatie toekomen.

Hoogachtend,

Dr. E. Vervaet
Hembrugstraat 169
1013 XD Amsterdam

===o===

3 Vervaets brief aan de KNAW van 20 november 2006

Aan het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

Amsterdam, 20 november 2006,

Geachte,

Op 28 april en 11 mei 2006 heb ik me tot u gericht met het verzoek een discussie op gang te brengen over de positivistische onderzoeksmethode in het algemeen en die in de psychologie in het bijzonder. In uw brief van 3 juli 2006 heeft u me laten weten dat u op dat moment niet kon berichten of en, zo ja, op welke termijn u aandacht zou besteden aan de positivistische onderzoeksmethode.
In afwachting van verdere ontwikkelingen was uw brief van 3 juli voor een aantal mensen aanleiding om de discussie onder psychologen te voeren. Die heeft inmiddels onder het voorzitterschap van dr. A. Klukhuhn plaats gehad op de studiemiddag ‘Positivistische psychologie: geslaagd of mislukt?’ van 8 november. De sprekers waren prof.dr. W. van Hoorn, dr. M. Koornstra en ondergetekende. Er waren ongeveer 25 aanwezigen. Voorzover ik het kan overzien, waren daar nauwelijks of geen positivistische psychologen bij.
In de bijlagen I-III sluit ik de samenvattingen in chronologische volgorde bij (klikt u hier voor die samenvattingen). Bij die van mijn collegae plaats ik in bijlage IV de mijns inziens belangrijkste kanttekeningen (klikt u hier voor de notitie). Daarmee heb ik ook die delen van hun presentaties op 8 november, die relevant zijn voor de discussie over de positivistische psychologie, besproken, daar de inhoud van de samenvatting en die van de presentaties elkaar niet veel ontlopen.
Er is één uitzondering: de veelgebruikte tests met puntsschalen. Die worden besproken in het artikel ‘Puntsschalen, niet terecht toegepast’. Ik sluit het in aanvulling op ‘Het positivisme en zijn ongeldigheid’ van 28 april 2006 als bijlage V bij. De belangrijkste conclusie eruit luidt:

Veel psychologische tests hebben puntsschalen. Hun empirische houdbaarheid is echter niet aangetoond. Daarmee wordt de noodzakelijke stap tussen verklaringspoging en toepassing overgeslagen, wat niet terecht is en zelfs gevaarlijk kan zijn zoals wanneer ze gebruikt worden bij proefverlof of ontslag van TBS’ers. Het verdient daarom aanbeveling te bevorderen dat (i) het construeren van zulke tests niet meer aan de Nederlandse universiteiten wordt bedreven, en (ii) zulke tests niet meer worden toegepast, precies zoals dat met onvoldoende getoetste medicijnen en elektrische apparaten het geval is.

Hoewel het onderwerp strikt genomen buiten de studiemiddag viel, hecht ik er toch aan u te berichten dat er tussen de drie sprekers consensus is over het door Van Hoorn ingebrachte punt dat er aan de Nederlandse universiteiten te weinig aandacht is voor de theoretische psychologie en voor de Piagetiaanse psychologie.

Ik doe u dit schrijven toekomen om mijn verzoek van 28 april nog eens onder uw aandacht te brengen. Ik heb namelijk reeds langere tijd de indruk dat de discussie over de positivistische psychologie niet gemakkelijk onder psychologen te voeren is. Die indruk is door de studiemiddag van 8 november helaas niet weggenomen. Bovendien wordt er ook buiten de psychologie positivistisch onderzoek gedaan, voornamelijk in de gammawetenschappen. Ik hoop daarom dat u over mijn verzoek van 28 april op afzienbare termijn tot een besluit zult kunnen komen.

Desgewenst doe ik u meer informatie toekomen.

Hoogachtend,

Dr. E. Vervaet
Hembrugstraat 169
1013 XD Amsterdam

cc: prof.dr. W. van Hoorn, dr. A. Klukhuhn, dr. M. Koornstra