Antwoord c bij het achtste pompoentje

Antwoord c bij het achtste pompoentje

Merik van 6 jaar en 1 maand kan tot 40 tellen. Je vraagt hem van 40 naar 1 terug te tellen.

Hoe reageert hij?


  1. Merik telt weer vooruit, maar dan vanaf 40: ’40, 41, 42, …’ of ’40, 50, 60, …’. De reden is dat hij niet kan achterhalen wat er vóór 40 moet komen.

Dit is het juiste antwoord. Om terug te kunnen tellen moet je kunnen achterhalen wat er vóór 40 komt, wat er vóór 39 komt, enzovoort. In het geval van 40 is daar alleen achter te komen door opnieuw vooruit te tellen, bijvoorbeeld vanaf 1 of vanaf 31, en goed op te letten wat er vóór 40 komt. Maar daartoe moet Merik twee tegengestelde denkrichtingen tegelijk in acht kunnen nemen: vooruittellen om achteruit te kunnen tellen.

Terug naar het achtste pompoentje als je de toelichtingen bij de onjuiste antwoorden wilt lezen.

Klik hier als je naar de andere pompoentjes wilt.

Zie verder Ewald Vervaet, Naar school; psychologie van 3 tot 8, paragraaf 3.8 (niet terugtellen).

Verdieping
Om twee tegengestelde denkrichtingen gelijktijdig uit te kunnen voeren moet het kind over omkeerbare denkrelaties beschikken. Dat doet het pas in fase 14 (gemiddeld tussen 6,5 en 8,5 jaar). Merik van 6 jaar en 1 maand bevindt zich gezien het feit dat hij kan terugtellen in fase 13 (gemiddeld tussen 4,5 en 6,5 jaar).

Het verschil tussen onomkeerbaar en omkeerbaar komt mooi tot uiting in de limonadeproef. In een lang, smal glas zit rode limonade en in ander gelijkvormig glas evenveel limonade maar dan met een gele kleur. Je vraagt Merik en de buurjongen Olaf van 7 jaar en 4 maanden (fase 14) onafhankelijk van elkaar of in beide evenveel limonade zit. Ze antwoorden beiden ‘Ja’. Je giet de gele limonade in een kort, breed glas en herhaalt je vraag. Olaf antwoordt weer ‘Ja’, maar Merik ‘Nee’. Merik meent dat er nu meer rode limonade is dan gele. Jij: ‘Waarom?’ – Merik: ‘Want dat (wijst op de stand van de rode limonade) is meer dan dat (stand van de gele limonade)’. Jij tegen Olaf: ‘Maar dat (stand van de rode limonade) is toch meer dan dat (stand van de gele limonade)?’ – Olaf: ‘Ja, maar als je de gele limonade weer in het eerste glas terug zou gieten, zou je zien dat ze allebei weer even hoog staan’.

Met andere woorden, terwijl Olaf in de tijd terugkeert naar de oorspronkelijke opstelling, blijft Merik bij de huidige opstelling. Olaf is tot dat terugkeren in de tijd in staat op grond van de omkeerbare denkrelaties van fase 14 en Merik blijft in het heden hangen op grond van de onomkeerbare denkrelaties van fase 13.

Het verschil tussen onomkeerbaar in de kleutertijd en omkeerbaar daarna maakt dat Merik en alle andere kleuters zich schoolvakken als schrijven, lezen en rekenen niet eigen kunnen maken en Olaf en alle andere kinderen in fase 14 wel.

Zie verder Ewald Vervaet, Naar school; psychologie van 3 tot 8, paragrafen 3.2 (limonadeproef in fase 13), 3.5 (spiegelbeeldig schrijven en losletterig lezen), 3.7 (wel tellen, geen getalsbesef), 4.1 (limonadeproef in fase 14), 4.3 (conventioneel schrijven en lezen), 4.7 (terugtellen) en 4.8 (optellen en aftrekken).