Gedachtewisseling 6 Vervaet 4 januari 2020_8

Vervaet, 4 januari 2020

Geachte heer Van Oers,

Allereerst: in alle opzichten de beste wensen voor 2020!

U schrijft: ‘gaan kinderen niet van “zone van actuele ontwikkeling naar zone van naaste ontwikkeling”, zoals u suggereert’. Ik schreef echter niet over het kind maar over het aanbod van de leerkracht aan het kind: ‘In zienswijze A betekent “aansluiten” dat de leerkracht zich in zijn aanbod aan het kind beperkt tot de “zone der actuele ontwikkeling”. U gebruikt “aansluiten” echter in de zin van “gaan [door de leerkracht in zijn aanbod aan het kind; EV] van zone der actuele ontwikkeling naar zone der naaste ontwikkeling”’.
   Ik kan uw verlezing overigens plaatsen, namelijk op het snijvlak van verschillende zienswijzen. Zie ‘Dat onterechte toedichten hoort bij een paradigmastrijd; ik neem het u dan ook niet kwalijk en zal het naar uw gevoelen wellicht omgekeerd ook doen’ (open brief, 3, opening).
   Over ‘zone van actuele ontwikkeling’ schrijft u dat noch u noch Vygotskij die term gebruikt. Dat Vygotskij het niet doet, is me bekend, maar van u wist ik dat nog niet. In vele publicaties van Vygotskijanen kom ik de term echter wel degelijk tegen. Zoeken op internet onder ‘zone van actuele ontwikkeling’ en ‘zone of actual development’ geeft vele treffers. Dus vooralsnog blijf ik over zowel ZAO als ‘nivo van actuele ontwikkeling’ gebruiken, vooral vanwege de gelijke betekenis die beide voor mij en kennelijk ook veel Vygotskijanen heeft.

U schrijft: ‘[…] siert het u niet dat u deze foute interpretatie van mijn ideeën niet wilt corrigeren in de open brief’. Ik zag en zie nog steeds geen reden tot verbeteren, omdat er volgens mij het verschil tussen onze zienswijzen achter zit (zoals ik heb trachten uiteen te zetten) maar u ziet kennelijk nog steeds een reden tot verbeteren. Ik kom u graag tegemoet en nodig u uit concreet aan te geven welke passage in mijn open brief u door welke passage vervangen wilt zien want ik vind het van belang dat standpunten juist worden weergegeven (zie ook wat ik hieronder over zienswijze A in het algemeen en Piagets theorie en methode in het bijzonder schrijf).  

U schrijft: ‘Vygotskij’s visie dat imitatie de kern is van de zone van naaste ontwikkeling’. In mijn boek Basisonderwijs zonder basis bespreek ik het imitatiegedeelte uit Vygotkij’s ZNO-leer (p.101v). Volgens mij ondersteunen feiten over de ontwikkeling van het imiteren bij het kind deze uitspraak: ‘Een imitatie […] zegt altijd wat over het ontwikkelingsniveau van de imitator. […] Een kind kan net zoals het dier geen verstandelijke acties imiteren die buiten zijn huidige vermogens liggen’ (p.102). Piaget heeft dat aangetoond in zijn imitatieonderzoek (La formation du symbole chez l’enfant, deel 1 (‘La genèse de l’imitation’)). In mijn eigen onderzoek blijkt hetzelfde; zie het spiegelen door Ben, die in neurologisch en psychologisch opzicht kleuter is: terwijl volwassenen BEN schrijven, schrijft hij het toch over en na als BƎN. Met andere woorden, BEN, dat op het nivo van het jonge schoolkind (‘fase 14’ in mijn terminologie) en hoger staat, assimileert hij op het nivo van een kleuter als BƎN (‘fase 13’).
   Met andere woorden, terecht betrekt u het onderwerp ‘imitatie’ bij Vygotskij’s ZNO-leer maar vanwege de onhoudbaarheid van Vygotskij’s gedachtes over ‘imitatie’ verzwakt u volgens mij uw positie verder.
   Zo zijn er nog vele andere onderwerpen in verband met Vygotskij’s ZNO-leer. Zie Basisonderwijs zonder basis, onder meer p.100v, p.102-105, p.112-114 en p.118-120. Zonder uitzondering verzwakken ze Vygotskij’s ZNO-leer, vooral omdat ze strijdig zijn met de feiten over de psychologische ontwikkeling van het kind.

Wat uw artikel van 1988 betreft,
1. U heeft uw woorden dat onderzoek zou hebben uitgewezen dat het mogelijk is om bij leerlingen vanaf ongeveer 7 jaar leeractiviteiten uit te lokken die volgens de andere zienswijze pas vanaf ongeveer 12 jaar mogelijk zijn, niet teruggetrokken. Ik handhaaf dus mijn vervolgvragen van 10 oktober 2019: ‘kunt u dan voorbeelden geven van die vervroeging van 12 naar 7 jaar of, indien u het met me eens bent dat die vervroeging zich niet heeft voorgedaan, wat is dan uw verklaring voor haar uitblijven?’ (mijn open brief, 2.1).
2. U schrijft: ‘Uitgaande van Cassirers visie op abstractie, hebben we dat ook empirisch kunnen aantonen, o.a. in onderzoek naar het schematiseren van jonge kinderen’. Ik begrijp dat u een publicatie heeft geschreven over onderzoek naar het schematiseren van jonge kinderen. Indien dat klopt, zie ik die publicatie graag tegemoet.

Tot slot wil ik u uitnodigen om voor uzelf na te gaan waar u ten aanzien van zienswijze A in het algemeen en Piagets theorie en methode in het bijzonder staat op de lijn tussen ‘geheel onbevooroordeeld’ en ‘geheel vooringenomen’. U hoeft me daar uiteraard niet over te schrijven, maar als u me daar wat over wilt schrijven, vind ik dat uitstekend. Vooralsnog heb ik echter drie misvattingen bij aanhangers van zienswijze B over zienswijze A verbeterd:

* Ik zou een ‘streng individualistisch beeld van kinderen’ hebben, maar het sociale is volgens zienswijze B deel van de explicans, terwijl het sociale in zienswijze A in werkelijkheid als explicandum wordt opgevat (mijn open brief, 3, b).

* U suggereert dat ik ervoor zou zijn om ‘te gaan zitten wachten afwachten […]’, terwijl er in zienswijze A in werkelijkheid sprake is van voorwaardenscheppend onderwijs (mijn open brief, 3, c).

* Volgens twee van uw leerlingen zou variatie tussen kinderen een anti-fase-argument zijn, terwijl die variatie in zienswijze A in werkelijkheid een non-argument is omdat het om de volgorde tussen de fasen gaat (https://stichtinghistos.nl/gedachtewisseling-7-dobber-en-van-der-veen-3, punt 3).

Het moet me van het hart dat ik deze misvattingen in neutrale termen beschrijf, terwijl u er steeds iets in de verwijtende sfeer aan toevoegt: ‘te veel gedreven door uw vooringenomenheid’, ‘U verdraait dus mijn argument’ ((28 december 2019), ‘gaat u ook voorbij aan Vygotskij’s visie’ (terwijl we het er nog niet over gehad hadden, maar zie hierboven), ‘blijft u met allerlei spitsvondigheden volhouden’ (31 december 2019), enzovoort.
   In dat soort bewoordingen zie ik een teken van zwakte. Ik nodig u dan ook uit om net als ik in uw sterkte te gaan staan en geheel in neutrale, beschrijvende termen te schrijven – zoals het in een gedachtewisseling tussen wetenschappers hoort.

Tot slot breng ik in herinnering dat we beiden slachtoffer zijn van de geschiedenis die naar 1929 (Kohnstamms introductie in ons land van Selz’ theorie) en 1946 (Langevelds oprichting van het PI in Utrecht). In mijn ogen bent u over zienswijze A in het algemeen en Piagets theorie en methode in het bijzonder verkeerd opgeleid en ingelicht – met name bij Van Parreren en Carpay (‘De toekomst van spel’, De wereld van het jonge kind, december 2019); zie Basisonderwijs zonder basis, p.124-133. Ook ikzelf ben tijdens mijn studie in Piagets theorie en methode verkeerd opgeleid en ben ik er verkeerd over ingelicht en dat geldt ook voor bijna alle 4.000 leden van de WSK. Wij hebben ons echter daar allemaal van bevrijd door altijd eerst en vooral niet naar theorieën en opvattingen te kijken maar naar het kind.
   Ik nodig u uit om serieus in overweging te nemen dat u inderdaad over zienswijze A verkeerd bent opgeleid en ingelicht en om wat Histos, WSK en ik daarover betogen naast zienswijze B te houden en beide tegen elkaar af te wegen – in het licht van wat het kind laat zien.

Met vriendelijke groeten,

Ewald Vervaet

cc: Opinieredactie Trouw, Stichting Histos, Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs, De Activiteit, OGO-Academie, Chiel van der Veen, Marjolein Dobber, redactie ‘Zone’, redactie ‘De wereld van het jonge kind’ – voorzover u het voorafgaande heeft gemist, de gedachtewisseling met Van Oers staat op www.stichtinghistos.nl/gedachtewisselingen-6-bert-van-oers en die met Van der Veen&Dobber op www.stichtinghistos.nl/gedachtewisseling-7-marjolein-dobber-en-chiel-van-der-veen.

—————————————————————————————

Laatste bewerking van deze webpagina: 5 januari 2020