gedachtewisseling-6-vervaet-15-februari-2020-10c

Bijlage III

Samenvatting van de gedachtewisseling
Onze gedachtewisseling is begonnen met mijn artikel in Trouw van 18 september 2019. Op drie bijdragen van uw kant heb ik met vijf bijgedragen gereageerd.
    Onze gedachtewisseling vat ik in vijftien punten samen. Ze leiden tot de conclusie dat de Vygotskijaanse zienswijze in het licht van de feiten niet houdbaar is.

I. Op uw artikel in Trouw van 3 oktober 2019 reageer ik met mijn open brief van 10 oktober 2019.

Er zijn twee zienswijzen op ontwikkeling en onderwijs (10 oktober, §1):
    Volgens zienswijze A dient ontwikkeling vooraf te gaan aan onderwijs om deze laatste zinvol te laten zijn (Piaget en andere genetisch-structuralisten).
    Volgens zienswijze B kan onderwijs op zinvolle wijze voorafgaan aan ontwikkeling en deze zelfs opwekken (Vygotskij en andere Vygotskijanen).

1. Uw aanspraak van 1988 dat onderzoek zou hebben uitgewezen dat het mogelijk is om bij leerlingen vanaf ongeveer 7 jaar leeractiviteiten uit te lokken die volgens zienswijze B pas vanaf ongeveer 12 jaar mogelijk zijn, heeft u niet teruggenomen en ook niet met feiten aangetoond (10 oktober, §2.1 en 4 januari). Zie ook punt 14.

2. Dat de genetisch-structuralistische ontwikkelingsfasen bestaan en dat de Vygotskijaanse zone van de naaste ontwikkeling (ZNO) niet bestaat (10 oktober, §2.2), heeft u niet met feiten weerlegd. Zie ook bijlage II.

3. Dat trainingsstudies slechts in schijn vóór zienswijze B pleiten (10 oktober, §2.3), heeft u niet met feiten weerlegd.

4. Dat ik een ‘streng individualistisch beeld van kinderen’ zou hebben, heeft u niet met feiten aangetoond. Mijn met feiten onderbouwde bewering dat u ten onrechte aan de sociale omgeving van het kind een ontwikkelende kracht toedicht en dat het sociale aan een ontwikkeling onderhevig is (10 oktober, §3, b(i)), heeft u niet met feiten weerlegd. Mijn differentiatie binnen het sociale naar vorm en inhoud (10 oktober, §3, b(ii)) heeft u niet met feiten weerlegd.

5. Dat ik zoiets als een ‘zien van de eerste signalen van “rijpheid”’ zou bepleiten, heb ik met feiten weerlegd (10 oktober, §3, c(i)), en heeft u niet met feiten aangetoond.
    U en ik wachten niet af, maar u wilt onderwijs bóven het ontwikkelingsnivo van het kind aanbieden, namelijk naar u aanneemt in de zone van de naaste ontwikkeling (maar dat is vooralsnog een leeg domein; zie punt 2) en ik wil onderwijs óp het ontwikkelingsnivo van het kind aanbieden, namelijk in de vorm van voorwaardenscheppend onderwijs (10 oktober, §3, c(ii)). Dat laatste mogelijk en effectief is, heeft u niet met feiten weerlegd. Dat dat laatste een feit is, blijkt dagelijks bij fase-13-kinderen (gemiddeld 4;6-6;6) die per definitie niet leesrijp zijn en klank- en vormspelen doen. Zie ook bijlage I bij mijn aanvulling van 25 januari 2020.

6. Dat u goed opgeleid zou zijn in en ingelicht zou zijn over de psychologische ontwikkeling van het kind langs elkaar opeenvolgende psychologische structuren in het algemeen en over de status en inhoud van Piagets theorie in het bijzonder, heeft u niet met feiten aangetoond en heb ik met feiten weerlegd (10 oktober, §4). Zie ook de punten 4, 5 en 14.

II. Op uw reactie van 28 december 2019 schrijf ik mijn reactie van 31 december 2019.

7. Uw punt ‘aansluiten’ is louter semantisch van aard (31 december, §1). Mocht u dat anders zien, dan zie ik graag een voorbeeld tegemoet waaruit blijkt dat het woord ‘aansluiten’ bij u dezelfde betekenis heeft als bij mij, namelijk ‘aansluiten bij het nivo van het kind door óp dat nivo leerstof aan te bieden en niet erbóven’.

8. Uw beweringen van 28 december 2019 heeft u niet met feiten aangetoond (31 december, slot).

III. Op uw reactie van 31 december 2019 schrijf ik mijn reactie van 4 januari 2020, die ik aanvul in mijn brief van 25 januari 2020 en in mijn slotreactie van 15 februari 2020, punten 1 en 2.

9. U maakte bezwaar tegen mijn term ‘zone van actuele ontwikkeling’. Vygotskijanen gebruiken die echter zelf ook, naast ‘nivo van actuele ontwikkeling’; vooralsnog blijf ik beide termen gebruiken vanwege de gelijke betekenis die ze voor mij en kennelijk ook voor veel Vygotskijanen hebben (4 januari, passage ‘U schrijft: ‘gaan kinderen niet’).

10. Dat imitatie, een belangrijk onderdeel van het begrip ZNO, de ZNO-leer verzwakt heb ik met feiten aangetoond (31 december, passage ‘U schrijft: ‘Vygotskij’s visie’). Dat een kind bóven zijn ontwikkelingsnivo met begrip/inzicht/kundigheid zou kunnen imiteren, heeft u niet met feiten aangetoond. Zie ook bijlage II bij mijn aanvulling van 25 januari 2020.

11. Dat u aan vele van uw beweringen iets onzakelijks in de verwijtende sfeer toevoegt, duid ik als een teken van zwakte, waaraan ik een nog steeds openstaande uitnodiging om geheel in neutrale, beschrijvende termen te reageren koppel (4 januari, passage ‘Het moet me van het hart’).

12. Over de mij onbekende en als klinisch psycholoog vooralsnog vreemde ‘zelfontplooiingsbenaderingen’ in het onderwijs (25 januari, bijlage III), heeft u geen duidelijkheid verschaft.

13. Dat Piagetiaans abstracte denken op het nivo van fase 18 (gemiddeld 11;6-12;6) een ‘zuiver theoretisch ding’ en/of niet ‘iets van de concrete werkelijkheid’ zou zijn, heb ik met feiten weerlegd (25 januari, bijlage IV, §2, passage ‘Ten tweede, u schrijft: ‘We concluderen’) en u niet met feiten aangetoond.

14. Dat u en Poland in uw onderzoek naar schematiseeractiviteiten slechts hebben aangetoond dat fase-13-kinderen (gemiddeld 4;6-6;6) tot abstracties op het nivo van fase 13 in staat zijn en niet hebben aangetoond dat ze in staat zouden zijn tot abstract denken in de zin van formeel opereren op het nivo van fase 18 (gemiddeld 11;6-12;6), heb ik met feiten aangetoond (25 januari, bijlage IV, §4 en §5). U heeft uw aanspraak niet met feiten aangetoond, door bijvoorbeeld te laten zien dat kinderen van 5, 6 jaar (in mijn optiek: fase-13-kinderen (gemiddeld 4;6-6;6)) in de experimentele groep wel in staat zouden zijn tot onderzoek waarin factoren één voor één worden gevarieerd met constanthouding van alle overige of tot formeel-operationele reacties op een uitspraak als ‘Als de maan blauw is en als alles wat blauw is van kaas is gemaakt, dan moet de maan van kaas zijn’ en fase-13-kinderen in de controlegroep niet.

15. Vygotskijanen beschrijven en verklaren niet de taaltontwikkeling zoals ze feitelijk bij het kind geschiedt, en hebben een onscherpe kijk op ten minste vier taalverschijnselen; u kent ten onrechte een impuls toe aan de sprekende omgeving en neemt ten onrechte aan dat jonge kinderen anderen nodig hebben om voor hen uit te lopen en richting en hulp te bieden, waar ze het zelf nog niet kunnen (15 februari, bijlage I).

Kortom, op grond van de feiten is uw zienswijze in het algemeen en uw zienswijze met betrekking tot het begrip ‘zone van de naaste ontwikkeling’ in het bijzonder (hierboven: zienswijze B) inhoudelijk in ten minste vijftien opzichten sterk verzwakt. Wellicht ziet u in sommige opzichten anomalieën in die u nog reparabel acht, maar zolang ik die reparaties niet heb gezien houd ik zienswijze B voor onhoudbaar. Die onhoudbaarheid is te meer aan de orde, daar het hier om belangrijke onderwerpen gaat: sociale omgeving (punt 5), taal (punt 15), imitatie (punt 10), zone van de naaste ontwikkeling (punt 2), onhoudbare aanspraken op forse vervroegingen (punten 1 en 14).

—————————————————————————————

Laatste bewerking van deze webpagina: 15 februari 2020